(hoestte, heeft gehoest),
1. de hoest hebben: hij hoest de hele dag; die rook maakt mij aan het —; een hoest uitstoten: hoest me niet in mijn gezicht;
2. geluid als van de hoest voortbrengen, om zich de keel te schrapen, te waarschuwen enz.;
3. (overg.) bij een aanval van hoest voortbrengen: bloed —; door de hoest teweegbrengen: zijn keel kapot —.