m. (-ken), wijde damesrok die door rieten of baleinen hoepels wordt uitgehouden.
(e) De oudste vorm van hoepelrok treft men aan in Spanje aan het eind van de 15e eeuw. De hoepels (van wilgetenen) werden toen aan de buitenzijde van de rok bevestigd. In de 16e eeuw werden de hoepels onder de japon aangebracht. De hoepelrok kreeg toen de naam verdugo (Spaans), vertugardien (Frans), farthingale (Engels) en fardegalijn (Ned.). In Spanje had de verdugo een kegelvorm, terwijl deze in andere landen kon variëren van koepeltot klokvormig. Tot in het begin van de 17e eeuw bleef de hoepelrok in zwang. Ca.1840 kwam in Frankrijk de →crinoline in de mode.