v./m. (mv.), Galliformes, vogelorde (klasse vogels).
(e) De hoenderachtigen omvatten zeven families: de →megapoden, de →hokkos (en sjakoehoenders), de →ruigpoothoenders, de →fazanten, de →parelhoenders, de →kalkoenen, en de →hoatzins. Zij worden gekenmerkt door een korte, gewelfde snavel; de bovensnavel is aan de punt iets gebogen en hard. De neusgaten zijn spleetvormig en gedeeltelijk door een klepje bedekt. De vleugels zijn meestal kort en breed. De krachtige poten hebben forse voeten met drie voortenen; de achterteen is hoger ingeplant of ontbreekt; de nagels zijn grof. De kop draagt meestal aanhangsels als kam, helm, pluim, enz. De romp is gedrongen.
De hoenderachtigen zijn nestvlieders. Zij lopen meer dan zij vliegen. Zij zoeken hun voedsel op de grond en bouwen hun nest eveneens op de grond. De mannetjes (hanen) leven meestal met verscheidene vrouwtjes (hennen) te zamen. Hoenderachtigen voeden zich met zaden, insekten, wormen, enz. Er zijn zeer veel soorten, waarvan vele in Azië, de overige zijn over de gehele aarde verspreid.
Hoenderachtigen ontbreken slechts daar waar geen plantengroei is. Sommige soorten hebben een zeer typische →balts.