v. (-sen), belemmering, stoornis; m.n. iets dat het vooruitkomen belemmert (e): ruim de hindernissen uit de weg, een wedren met hindernissen, waarbij de harddravers over heggen, grachten en andere belemmeringen moeten springen; een reis met hindernissen, met allerlei oponthoud en avonturen.
(e) In de krijgskunde verstaat men onder hindernissen natuurlijke of speciaal aangelegde versperringen om de opmars van de aanvaller te vertragen of te stuiten en hem daardoor langdurig onder vuur te kunnen houden. Rivieren, kanalen, moerassen e.d. vormen natuurlijke hindernissen. Kunstmatige hindernissen zijn opgeblazen bruggen en prikkeldraadversperringen. Om prikkeldraadversperringen snel te kunnen opstellen maakt men gebruik van tot rollen samengevouwen eenheden, concertinas. In uitgerekte stand vormen deze een hindernis met een lengte van 10-15 m en een middellijn van ca. 1 m. Zij worden soms onder stroom gezet.
Andere lichte hindernissen zijn verhakkingen (van over elkaar gevelde bomen), Friese (of Spaanse) ruiters, barricaden. Zeer grote betekenis hebben anti-tankhindernissen gekregen: natte of droge grachten, anti-tankmijnenvelden, in de grond gedreven en verankerde einden rail, hellend in betonblokken geplaatste stalen balken: asperges, puntige betonblokken of draketanden, stapelingen van boomstammen. Hindernissen zijn effectief zolang zij door eigen vuur bestreken worden, zodat opruiming door de vijand onmogelijk is.