bn. en bw. (-er, meest —),
1. hoffelijk, beleefd, welwillend, vriendelijk: een antwoord; heuse antwoorden; een heuse behandeling; (als bw.) op hoffelijke wijze: ik werd er ontvangen;
2. oprecht, trouwhartig: een heuse Vlaming;
3. (vaak in kindertaal) echt: kleine jongens met een heuse sigaar in de mond; hij had nog nooit een — kasteel gezien;
4. (bw.), werkelijk, echt: het is — waar; ik heb het niet gedaan; — niet, volstrekt niet: het is niet zo veel.