m. (mv.), de routes die de middeleeuwse Duitse marskramers en kooplieden gevolgd hebben op hun tochten naar het westen.
(ê) De naam hessenwegen zou afkomstig zijn van het land Hessen, omdat de daaruit afkomstige handelaars (marskramers, venters met aardewerk, muzikanten en hannekemaaiers), een tijdlang de voornaamste rol gespeeld hebben in dit verkeer. Waarschijnlijk waren het niet altijd aangelegde wegen, maar zijn zij vaak ontstaan door wagensporen in de heide. Men kent in Nederland in de Gelderse Achterhoek vier hessenwegen, die gedeeltelijk verder door de Veluwe en het Gooi naar Amsterdam liepen. Ook in Utrecht kwamen hessenwegen samen. In België waren in Vlaanderen hessenwegen, die over Keulen naar Hessen leidden. De wagens die voor het vervoer der koopwaren dienden, waren de hessenwagens, door hengsten getrokken. De hessenwegen en het daarover gaande handelsverkeer boetten veel aan belang in door het gereedkomen van de spoorlijn Arnhem-Oberhausen (1856).