v./m. (-en), klein, sterk, zeilend vissersvaartuig.
(e) De hengst werd gebruikt voor de Zeeuwse wateren. De vorm kenmerkte zich door een recht overhangende voorsteven en een recht, doch minder hellend achtersteven. De overhang van beide stevens is minder dan bij de →hoogaars. Het vlak was platboomd in verband met eventueel droogvallen. De diepgang was vóór groter dan achter. De hengst diende voor de visserij op vis, garnalen en oesters, bovendien voor vervoer van vracht, post en als veerboot.