bn. en bw. (-ler, -st),
1. doordringend van toon; helder klinkend: een — geluid; een helle stem;
2. sterk stralend of weerkaatsend, on verduisterd schijnend: dat licht is te —; in de helle zonneschijn: dat geel is te —, te — van kleur; een helle gloed; (bw.) — blinken; het was er — licht; (oneig.) van de ogen, fel kijkend (sterker dan helder): een paar helle kijkers.