bn. en bw.,
1. (christendom) aanduiding voor niet-christelijk; andere goden dienend: de heidense volken; (van een streek) door heidenen bevolkt: — gebied; dat was nog in mijn heidense tijd, in de tijd toen ik nog wilde haren had, toen ik nog niet rustig leefde zoals nu;
2. van de heidenen, tot de heidenen behorend, als (van) de heidenen: heidense gebruiken, voorstellingen; op heidense wijze leven;
3. (oneig., gemeenz.)een geweld maken, het was er een — leven, een verschrikkelijk lawaai; het is een weer, bijzonder slecht weer.