Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heiden

betekenis & definitie

[→Oudgermaans haithus, volken, vert. van het Hebr. gojiem, volken, nl. de andere volken buiten Israël], m. (-en),

1. (christendom) ongelovige; later zij die aan meer dan één god geloven (e): hij is aan de heidenen overgeleverd, hij is in de macht van mensen die hem niet zullen ontzien, hij heeft het ergste te verwachten; men moet niet scheiden als heidenen en Turken, gezegd als aansporing om tot afscheid nog een glaasje te drinken;
2. afvallig christen; ongodsdienstig mens in het algemeen.

(e) Heiden is de oudchristelijke aanduiding van de niet-christen, afgezien van de joden, die men als afzonderlijke categorie zag. De Latijnse termpaganus (plattelander, in tegenstelling tot stedeling) was niet geheel synoniem, daar deze veel meer de naar het platteland teruggedrongen restanten van de door het christendom overwonnen oude godsdienst betrof (-→paganisme).

< >