Vlaams letterkundige, *27.12.1887 Gent, ♱23.2.1967 Brussel. Van Hecke behoorde met W.Elsschot, A.H.Cornette e.a. tot de kosmopolitische en enigszins precieuze generatie van Nieuw Leven (1908—10), De Boomgaard (1909-11), De Tijd (1913) en Het Roode Zeil (1920).
Bekend is zijn essay Fashion (1921), een verdediging van het moderne dandyisme en de Vlaamse decadentie. In deze geest schreef hij na de Eerste Wereldoorlog Franse essays en gedichten en nam hij met Elsschot de verdediging op zich van kubisme, expressionisme en surrealisme. Als directeur van het maandblad Variétés (1928—30) verdedigde Van Hecke de surrealistische richting tot het uiterste. Werken: De schoone droom (1911; drama), Miousic (1921), Fraîcheur de Paris (1921), Poèmes (1924; drie bundels Franse verzen); essays: Pour réparer le retard et le malentendu (1921), Gustave de Smet (1945), Frits van den Berghe (1950).