o. (-en), Afrikaanse antiloop, met een enigszins hertachtige gestalte; de diverse soorten behoren tot de geslachten Alcelaphus en Damaliscus.
(e) De hartebeesten zijn verwant aan de →gnoes. Men onderscheidt de echte hartebeesten (Alcelaphus) en de bastaardhartebeesten (Damaliscus). De echte hartebeesten omvatten twee soorten: een noordelijke, het gewone hartebeest (Alcelaphus buselaphus, Noord-Afrika tot aan Kaap de Goede Hoop), en Lichtensteins hartebeest (Alcelaphus lichtensteinii), een zuidelijke soort, die van Rhodesië en Mozambique tot Zambia en Tanzania voorkomt. De bekendste ondersoort van de sterk variërende noordelijke vorm is Cokes hartebeest of kongoni (Alcelaphus buselaphus cokii), die ZuidKenia en Noord-Tanzania bewoont en daar massaal de open vlakten bevolkt van natuurreservaten als het Nairobi National Park en de Serengeti. De kongoni is meestal geelbruin van kleur, de schouderhoogte is ca. 1,20 m, het gezicht is lang met vrij korte, enigszins gesteelde en gebogen hoorns.
Tot de bastaardhartebeesten behoren Hunters hartebeest of hirola, →blesbok en bontebok, tsessebe, topi en tiang.