m., de eigenschap van zaden, vooral van vlinderbloemigen, onder bepaalde omstandigheden een harde schaal te vormen, waardoor de kieming bemoeilijkt wordt.
(e) Door de hardschaligheid is vochtopname uit de grond niet, slecht of eerst na geruime tijd mogelijk.
Hierdoor kan het zaad ook onder gunstige omstandigheden van temperatuur, vocht en zuurstof, niet kiemen. Dit veroorzaakt bij cultuurgewassen een ongewenst onregelmatige opkomst. De eigenschap is afhankelijk van soort en variëteit, van de weersomstandigheden bij vorming en afrijping van het zaad en van de omstandigheden tijdens de bewaring. Bewaring in de peulen gaat hardschaligheid tegen. De hardschaligheid wordt in de grond op den duur aangetast door de werking van micro-organismen, daarbij begunstigd door vocht, zuurstof en temperatuur. De kiemkracht van een partij zaaizaad met hardschaligheid kan verhoogd worden door te ritsen (krassen, schuren), waarvoor eenvoudige machines ontwikkeld zijn.
Door kleine beschadigingen van de zaadhuid wordt in de grond wateropname mogelijk. Er bestaat echter bij deze methode kans op beschadiging van kiemen.