[Hebr., lieflijke; Gr.: Anna],
1. oudtestamentische figuur; vrouw van Elkana, moeder van Samuël, de zoon op wie zij lang had moeten wachten en om wie zij vurig had gebeden (l’Sam.1); ter gelegenheid van de wijding van de jonge Samuël aan het heiligdom te Silo, is misschien in l’Sam.2 uit een bestaande liederenbundel de lofzang van Hanna ingevoegd; de motieven van dit lied hebben weer model gestaan voor de lofzang van Maria, het →magnificat;
2. nieuwtestamentische figuur: →Anna.