v./m. (-en), 1. lijn, groef in de palm van de hand (e); 2. lijn, stuk vissersgaren voor het vissen in zee.
(e) De dikke huid van de handpalm is door de dikke, stevige en sterk verhoornde opperhuid zeer weinig plooibaar. Aan de oppervlakte vertoont zij bovendien spitse, kamvormige verhevenheden (huidlijsten), die de grijpen tastfunctie bevorderen, maar de plooibaarheid niet verbeteren. Dit laatste is bereikt door een verdunning van de opperhuid (hoornlaag) langs bepaalde lijnen, de handlijnen. Het patroon van de handlijnen vertoont in de handpalm een karakteristieke tekening, die bepaald wordt door de structuur van de hand (skelet, gewrichten en spieren), d.w.z. door het bewegingspatroon van de hand. In het handlijnenpatroon zijn vele variaties mogelijk.