1. kleine hand; een — helpen, een beetje meehelpen; een van iets hebben, de (veelal hinderlijke) gewoonte hebben het genoemde te doen: hij heeft er een van altijd de deur open te laten; zeg maar dag met je —, vergeet het maar;
2. handdruk: handjes geven;
3. kushandje;
4. (neologisme, gemeenz.) van het — zijn, homofiel.