Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

handig, (-er, -st)

betekenis & definitie

I. bn.,

1. goed met de handen kunnen werken, behendig, vlug, vaardig: een kind; zij is veel handiger dan ik gedacht had; — in of met iets zijn, het met vaardigheid weten te verrichten;
2. zich met vaardigheid van de omstandigheden, van het ogenblik weten te bedienen: een advocaat, een — zakenman;
3. door vorm of inrichting gemakkelijk te hanteren, geschikt in het gebruik: een — boek; een — formaat;

II. bw.,

1. op vaardige wijze: iets doen; met iets omgaan;
2. vlug en gemakkelijk: dat gaat met zo’n machine.

< >