Ned. jurist, *10.10.1880 Amsterdam, ♱18.10.1964 Baarn; zoon van de romanist A.G.van →Hamel. Van Hamel studeerde te Amsterdam, waar hij in 1910 hoogleraar werd als opvolger van G.A.van Hamel.
In 1917 kwam hij in de Tweede Kamer, in 1919 werd hij directeur van de juridische afdeling van de Volkenbond en van 29 was hij Hoge Commissaris in Danzig. Daarna nam Van Hamel deel aan internationale arbitrage en van 1945—50 was hij president van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. Werken: De taak der strafrechtspleging (1910), Nederland tussen de mogendheden (1918; later verschenen als De vaste koers, 1946), Das Urteil von Nürnberg (1946).