v./m. (-en), type kerkbouw waarbij de zijbeuken even hoog zijn als het middenschip.
(e) Bij de hallenkerk werd het geheel van zijbeuken en middenbeuk veelal door één grote kap afgedekt (b.v. de Stephansdom te Wenen). Het optrekken van de zijbeuken tot dezelfde hoogte als het middenschip maakte het aanbrengen van luchtbogen met steunberen overbodig. Dit kerktype kwam tijdens de romaanse periode vooral in MiddenFrankrijk en tijdens de late gotiek in Duitsland en Nederland voor. In Nederland zijn de meeste hallenkerken door verbouwing in de 15e en 16e eeuw ontstaan (b.v. de Buurkerk te Utrecht). In Duitsland werden zij meestal direct als hallenkerk ontworpen (b.v. Schwäbisch Gmünd).