(sedert 1856) baron van, Ned. staatsman, *15.5.179l’Amsterdam, ♱29.3.1866 s-Gravenhage. Van Hall was advocaat te Amsterdam en werd in 1842 minister van Justitie.
Van 1844—47 was hij minister van Financiën. Hij wist in die functie een staatsbankroet te voorkomen door een zgn. vrijwillige staatslening tegen lage rente, onder dreiging van een extra-vermogensheffing bij niet-voltekening. In 1845 bracht hij een Tariefwet tot stand, die een belangrijke stap was in de richting van vrijhandel. In 1847 voerde hij bij de Muntwet de zilveren standaard in en muntbiljetten tot een klein bedrag. Van Hall trad in 1847 af, toen de koning niet akkoord ging met zijn voorstellen tot grondwetshervorming. Hij werd in 1848 lid van de Tweede Kamer, vormde in 1853 het ministerie-Van Hall-Donker Curtius (ministerie van apaisement) en bracht toen de Wet op de kerkgenootschappen tot stand (→Aprilbeweging).
In 1858 trad hij af. In 1860 vormde hij het derde ministerie-Van Hall, dat de Spoorwegwet tot stand bracht, die de →Spoorwegkwestie oploste. Van Hall, die zich van liberaal tot conservatief ontwikkelde, trad in 186l’af.LITT. L.C.Suttorp, F.A.van Hall en zijn constitutionele beginselen (1932); M.C.van Hall, Drie eeuwen: de kroniek van een Ned. familie (1961.