[haag, bosje; dus wat achter een bosje, heimelijk gebeurt], v./m. (-preken), in de Nederlanden de prediking door de vervolgde hervormden in de open lucht gehouden.
(e) In 1566 werden de eerste hagepreken gehouden in West-Vlaanderen, daarna ook in bijna alle Noordnederlandse gewesten, met uitzondering van Groningen en Friesland, waar de hervormingsgezinden de kerken gebruikten. De landvoogdes Margareta van Parma nam aanvankelijk een aarzelende houding aan, maar verbood tenslotte deze publieke bijeenkomsten, die daarna onder gewapend geleide werden voortgezet, niet zelden door duizenden bezocht.