[→Arabisch hegra (?), vlucht], in het OT (Gen. 16) de Egyptische slavin van Sara, bijvrouw van Abraham en moeder van diens zoon →Ismaël. Zij werd gedwongen naar de woestijn te vluchten.
Bij een bron, waar later een van de voornaamste nederzettingen van de Ismaëlieten was, ontving Hagar een godsopenbaring omtrent haar zoon (Gen.16 en 21). In het NT (Gal.4,21-31) wordt zij door Paulus als vertegenwoordigster van het onder de wet staande jodendom gesteld tegenover Sara, de vrije vrouw, het zinnebeeld van de deelgenoten aan het nieuwe verbond.