Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

habitat

betekenis & definitie

[→Lat. habitare, bewonen], v./m., woongebied van een organisme of levensgemeenschap, met het complex van milieufactoren dat daar werkzaam is.

(E) BIOLOGIE. Een habitat is niet zozeer een woonplaats in geografische als wel in ecologische zin: een dennenbos, rottend hout, de bodem van ondiepe poeltjes, enz. De habitat van een soort kan men tijdens de verschillende ontwikkelingsstadia van individuen van de soort op verschillende plaatsen aantreffen, b.v. bij insekten waarvan de larven in het water en de volwassen individuen op het land of in de lucht leven. Ook kan de soort in de loop van de seizoenen op andere plaatsen leven, b.v. bij trekvogels, →levensgemeenschap. SOCIOLOGIE. In de staatssociologie wordt het begrip habitat (ontleend aan de ecologie) vaak gebruikt voor een grondgebied met gelijke kenmerken, waarin een bepaalde samenleving verblijft.

Deze kenmerken kunnen van fysieke (natuurlijk gebied) of culturele aard (cultureel gebied) zijn. In een meer subjectieve betekenis is een habitat dat deel van de totale ruimte dat door een individu, een groep of collectiviteit regelmatig wordt gebruikt voor zijn activiteiten en communicatie. LITT. A.H.Hawley, Human ecology, a theory of community structure (1950); F.Grunfeld, Habitat and habitations (1970); P.A.Stoppelenburg, Onderzoek naar de habitat van stadsbewoners (1972);

Nicolas, P.Debets e.a. Habitats in Zuid-Holland West (1975).

< >