o. (-en), 1. een handwerk waarbij door middel van een naald met een weerhaakje aan het eind van de werkdraad lussen worden gevormd (e); werk waaraan men bezig is te haken.
(e) Haakwerk wordt vervaardigd in allerlei fijnheden en afmetingen. Door omslaan en het halen van de draden door vorige lussen ontstaan de verschillende steken zoals kettingsteken, vaste steken, halve stokjes, stokjes, picots. Voor het maken van kledingstukken gebruikt men een zachte draad, b.v. wol, wol met zijde of kleurecht geverfde katoen. Voor andere doeleinden gebruikt men bij voorkeur een vrij sterk gedraaide draad, zoals haakgaren, kantgaren, coton perlé of vissersgaren. Patronen ontstaan door afwisseling in steek en kleur bij dicht haakwerk. Bij open werk krijgt het geheel een kantachtig aanzien en worden de zwaardere delen van het patroon vaak door kettingsteken en picots onderling verbonden.