m. (-en),
1. ben. voor kraakbeenvissen uit de superorde haaiachtigen (e); (fig. zegsw.) er zijn haaien op de kust, er is gevaar; het is naar de haaien, het is voorgoed weg, ik zal het wel nooit terugzien; hij is naar de haaien, die is voor de haaien, hij is reddeloos verloren;
2. (fig.) schrok, gulzig, hebzuchtig of inhalig persoon; (zeemanstaal) schuldeiser; een — van een vrouw, die wat aandurft, die niet op haar mondje is gevallen.
(e) Haaien zijn gekenmerkt door het bezit van kaken (verschil met prikken, ➝kaaklozen), een kraakbeenskelet zonder echt been (verschil met ➝beenvissen), 5—7 zijdelings geplaatste kieuwspleten (verschil met ➝rogachtigen), placoïde schubben (➝schub) en door een voorplanting met inwendige bevruchting (gewoonlijk eierlevendbarend, soms eierleggend). De kaken zijn bezet met rijen tanden, waarbij door opschuiving van binnen naar buiten en een voortdurende aanvulling een doorlopende tandwisseling plaats kan vinden. De tanden zijn variabel van vorm, soms afgerond of plat en een plaveisel vormend, soms zeer scherp (met soms gezaagde randen). De bek is onderstandig (uitgezonderd bij de ➝aalhaaien). Het ontbreken van echt been heeft geleid tot de theorieën dat haaien primitief òf gedegenereerd zouden zijn. In het eerste geval zouden zij niet ver af staan van de stamvorm der vissen, in het tweede slechts het vermogen been te vormen verloren hebben en mogelijk zelfs van primitieve beenvissen af stammen.
Het verschil in plaatsing van de kieuwspleten hangt wellicht samen met de sterk afgeplatte vorm bij roggen. De placoïde, tandvormige schubben veroorzaken de ruwheid van de huid, die onder de naam chagrijn als schuurmiddel gebruikt werd. Ook kunnen de tandjes afgeslepen worden en de huid als leder voor vele doeleinden gebruikt worden. De eieren zijn meestal voorzien van een plat rechthoekig hoornkapsel (soms spiraalvormig), met hechtdraden ter bevestiging aan planten of ander substaat, maar zij ontwikkelen zich soms al binnen het moederdier. Een zwemblaas ontbreekt. Het zijn over het algemeen uitstekend zwemmende roofvissen, soms ook gevaarlijk voor mensen.
Zij komen in alle zeeën voor, soms in het zoete water. De ca. 250 soorten variëren in lengte (15 cm—15 m). De economische waarde is beperkt. Plaatselijk worden haaien gegeten (haaievinnen); uit de levers wordt traan gemaakt, en haaien vormen ook een gewild object voor de sportvisserij. De oudste fossielen dateren van wellicht het vroege Devoon. De onderklasse wordt verdeeld in 5 orden: kamtandhaaivormigen (Notidaniformes), neushaaivormigen (Lamnifonnes), doomhaaivormigen (Squaliformes), schoorhaaivormigen (Squatiniformes), en zaaghaaivormigen (Pristiophoriformes).