[➝Gr., naaktzadigen], een groepering van onderafdelingen binnen de afdeling ➝Spermatophyta (zaadplanten), die echter tegenwoordig steeds minder als een natuurlijke eenheid wordt gezien en die men b.v. wel in vier (onder)afdelingen rangschikt: Cycadospermae (➝Cycas), Ginkgospermae (➝Ginkgo), Chlamydospermae (➝Ephedra) en Coniferospermae (➝Coniferae). In het algemeen zijn de Gymnospermae gekenmerkt doordat de zaadbeginsels (zaden) niet door een vrucht(beginsel)wand zijn omsloten.
Overigens zijn de zaadbeginsels niet ‘naakt’ of onbeschermd (b.v. de zaden in een dennekegel). Het blad doet zich in het algemeen als een naald voor (zeer smal, stijf, spits), maar bladvormige naalden komen voor, en soms zijn het slechts kleine groene schubjes. Meeldraden en zaadbeginsels in gescheiden (aaren kegelvormige ‘strobili’) bloeiwijzen. Windbestuiving. Bijna steeds harsrijk hout (soms slijmhoudend), zonder echte ‘houtvaten’. Zaadlobben: twee tot vele.