(gunde, heeft gegund), (overg.)
1. gaarne hebben dat iemand over iets de beschikking heeft of krijgt: ik gun hem dat buitenkansje; het was hem niet gegund haar nog te zien, het lot had het anders beschikt; (in zwakkere opvatting) vriendelijk schenken of toestaan: iemand een blik op iets gun mij uw welwillende aandacht;
2. schenken, verlenen, toestaan in het algemeen (meestal met ontkenning): hij gunde zich de tijd niet om te eten; zich geen rust —; hij gunt niemand iets; het is u van harte gegund, gezegd als men iets aan een ander afstaat; (ironisch) ik gun je de pret! (of dat gun ik je!), van iets onaangenaams dat men graag aan de ander overlaat; iemand geen blik -, hem met geen blik willen verwaardigen; iemand het licht in de ogen niet -, iemand (m.n. zijn mededinger) niet naast zich kunnen dulden, eig. hem niet gunnen dat hij leeft;
3. een aanbesteding —, de uitvoering van het werk aan iemand toewijzen: de levering is hem gegund.