[gouden munt] (f of fl [florijn]), m.,
1. (-s), (geschiedenis) goudstuk;
2. (g.mv.) de rekeneenheid van het muntstelsel in Nederland en de Ned. Antillen, f 1 = 100 cent;
3. (g.mv.) bedrag ter waarde van de rekeneenheid; het kost vijf —; een —(aan) centen; dat stuk is f2000 waard; in de spreektaal wordt bij prijzen gulden en cent vaak weggelaten, b.v. dat kost drie twintig, nl. drie gulden en twintig cent;
4. (-s) munt ter waarde van 2.
(e): een — wisselen; een zak guldens; ook een vervangingsmiddel van deze munt: een papieren —.
(e) In 1966—67 was de zilverprijs dusdanig gestegen op de internationale markt, dat de intrinsieke waarde van de gulden boven de nominale waarde kwam te liggen. Daarom werd bij wet van 13 juli 1967 in Nederland de nikkelen gulden ingevoerd. Bij KB van 14 november 1967 is bepaald, dat de beeldenaar van de nikkelen gulden gelijk zal zijn aan die van de zilveren. De stempel van de nikkelen gulden 1967 is gelijk aan die van de zilveren gulden 1967. In 1968 werd een nieuw verbeterd stempel vervaardigd (o.a. de extra haarlok over het voorhoofd van de koningin verdween). De beeldenaar is: op de voorzijde het portret van de koningin, met als omschrift haar naam en de woorden Koningin der Nederlanden; op de keerzijde het Rijkswapen met de Koninklijke Kroon met aan iedere zijde twee cijfers van het jaartal en daaronder de waardeaanduiding, nl. links het cijfer 1 en rechts de letter G, alsmede het onderschrift Nederland, met muntteken en het muntmeesterteken. Zowel de voorals de keerzijde van de beeldenaar is omgeven door een parelkrans. De gulden heeft een gladde rand en heeft als randschrift: GOD*ZIJ*MET*ONS.
Geschiedenis. In de periode van de kruistochten bloeide de handel in Italië op. Het intensieve verkeer met het Midden-Oosten, waar goud steeds als muntmateriaal in gebruik was gebleven, leidde ertoe dat in Italië de goudaanmunting werd hervat o.a. in de handelsstad Florence (1252). Het Florentijnse goudstuk werd door de handel zeer verbreid en was door het goede gehalte zeer gewild. Vele vorsten hebben met kleine onderscheidingstekens in dezelfde vorm en gehalte deze munt geïmiteerd. De Florentijnse munt had als voorstellingen aan de ene zijde de stadspatroon Johannes de Doper; aan de andere zijde het wapen van Florence: de leliebloem (fiore), waarnaar de munt algemeen florenus (florijn) genoemd werd. In het Duitse en Ned. taalgebied werd het goudstuk aangeduid als gulden (= gouden). Bekend onder de naam Rijnse gulden zijn de munten van de keurvorsten van Keulen, Mainz, Palts en Trier. Deze Rijnse gulden circuleerde in de 15e en 16e eeuw in de Nederlanden. Afgeleid hiervan zijn de guldens van de Bourgondische Nederlanden (→andriesgulden, →karolusgulden). Onder Karel V werd de karolusgulden van 20 stuiver de grondslag van het Ned. muntstelsel. Ook nadat de munten van dit type niet meer geslagen werden, bleef de naam karolusgulden nog lang in gebruik, later onder de vereenvoudigde naam gulden.