(República de Guatemala), republiek in Midden-Amerika, 108889 km2, 5212000 inw.
Hoofdstad: Guatemala-Stad. De republiek wordt begrensd door Mexico, de Grote Oceaan, El Salvador, Honduras, de Golf van Honduras en Belize.
FYSISCHE GESTELDHEID Reliëf en afwatering. Guatemala bestaat uit 3 geografische regio’s:
1. de lage kustvlakte langs de Grote Oceaan (tot 48 km breed) met daarachter lagunes.
2. Twee oost-westgerichte bergmassieven, als voortzetting van de Cordillera de los Andes uit Mexico: in het noorden de Sierra de los Cuchumatanes (2700-3300 m) en de Sierra de Chamá (een karstgebergte), in het zuiden de Sierra Madre, met een hoogvlakte (2000 m) waarop vulkanen (o.a. de Tajamulco, 4220 m, en de Tacaná, 4090 m). Lava en vulkanisch as bedekken het hoogland. Tussen de vulkanen liggen vruchtbare bekkens, sommige zijn met meren gevuld, b.v. Lago de Atitlán (387 km2, 457 m diep). De rivieren hebben cañons uitgesleten in de vulkanische as. Het grootste deel van de bergen watert af naar de Golf van Honduras via de Sarstún, de Motagua Rivier en de Polochic.
3. Het Petén laagland (30 % van het totale oppervlak) is een kalktafelland (150—210 m hoogte) met afwatering naar Mexico en Belize.
Aardbevingen door vulkanisme en de breukzones bij de zuidkust, zijn veelvuldig en destructief (Antigua: 1773; Guatemala-Stad: 1918, 1976; Quezaltenango: 1902).
Klimaat. Door reliëfverschillen zijn er vele klimaattypen: een heet, vochtig tropisch klimaat in de laagvlakten, met een jaarlijkse gemiddelde temperatuur van 25 °C. Van 600-1800 m is de jaarlijkse gemiddelde temperatuur van 16-23 °C; boven de 2000 m is de jaarlijkse gemiddelde temperatuur 15 °C. Vorst treedt op boven de 3000 m. De vulkaantoppen zijn met sneeuw bedekt. De regentijd ligt m.n. tussen mei en okt. De oostkust heeft gedurende het gehele jaar neerslag; de westkust in de winter.
Flora. Bossen beslaan meer dan 50 % van het land. Er komt een overvloed aan epifieten, orchideeën en andere bloemen en bloesembomen voor. De nationale bloem is de orchidee monja blanca en de nationale boom is de ceiba (Amerikaanse katoenboom). Door de verschillende klimaatsoorten is de natuurlijke begroeiing gevarieerd: savannes in de kustvlakten tot dicht tropisch regenwoud in El Petén.
Fauna. In het laagland komen herten, wilde varkens, leguanen en giftige slangen voor. Uit het gebergte, waar vos, beer, wolf, aap en gordeldier voorkomen, zijn dieren als poema en jaguar verdwenen. Er is een grote variatie vogels en insekten. De quetzal, een groene vogel met rode borst (het mannetje heeft een zeer lange staart) is als nationale vogel opgenomen in het wapen van Guatemala.
BEVOLKING Meer dan de helft van de bevolking bestaat uit Indianen: afstammelingen van de Quiché, de Cakchiquel en de Maya’s. Verder zijn er 30-40 % mestiezen, 5 % blanken, 2 % negers (afstammelingen van slaven) en kleinere groepen mulatten, zambos en Chinezen. Spaanssprekende geassimileerde Indianen worden met de mestiezen tot de ‘ladinos’ gerekend. Ladinos en Indianen leven sociaal gescheiden. De jaarlijkse bevolkingsgroei is 3 %. Van de bevolking woont 60 % op de hoogvlakte; 32 % is urbaan, de belangrijkste steden zijn Guatemala, Quezaltenango (80000 inw.) en Huehuetenango (50000 inw.).
El Petén heeft minder dan 5 inw. per km2. Het geboortencijfer is 44,4 %o, sterftecijfer 9,5 %o.
Taal. De officiële taal is Spaans, de handelstaal is Engels. Verder zijn er ca. 20 Indiaanse dialecten (o.a. Quichua, Cakchiquel, Kelchi en Mam).
Godsdienst. Van de bevolking is 90 % rooms-katholiek. In de erediensten van de Indianen worden nog gebruiken van de Maya’s aangetroffen.
ECONOMIE Landbouw. Van het totale oppervlak van het land is 73 % geschikt voor landbouwdoeleinden, 30 % hiervan is als zodanig in gebruik. De landbouw draagt 27 % bij in het bruto nationaal produkt. Van de beroepsbevolking is 57 % in de landbouw werkzaam. Het kleine familiebedrijf (de minifundia) levert voornamelijk produkten voor de binnenlandse markt (maïs, bonen, aardappelen). In 1972 is het Instituto Nacional de Transformación Agraria opgericht met als doel het stichten van coöperatieve landbouworganisaties, diversificatie van produkten en herverdeling van de grond.
Daarnaast kent men de extensieve bedrijven (latifundia). Koffie is het belangrijkste produkt. De plantages liggen m.n. rond Antigua en Guatemala-Stad, op de hellingen aan de westkust en in de streken tussen Huehuetenango en Coban. De koffieproduktie in 1975 —76 was 159000 t. Het tweede belangrijke exportgewas is katoen, verbouwd op plantages langs de westkust. De United Fruit Company is de voornaamste producent van bananen, verbouwd langs de kusten, waar eveneens cacao, suikerriet, rijst en sesam worden verbouwd.
Veeteelt. De rundveestapel bestaat uit ca. 2 mln. stuks. Het binnenlands vleesverbruik is buiten de hoofdstad zeer gering, de uitvoer van bevroren rundvlees neemt sterk toe. De veestapel bestaat verder uit schapen (631000), geiten (80000), varkens (941000), paarden (140000) en muilezels (45000).
Bosbouw. Het gebied van El Petén heeft enorme houtreserves. Mahonie, palissander, ceder en campêchehout zijn de belangrijkste soorten. Balata, chicle en kinine worden verzameld.
Energie. Guatemala heeft een groot hydro-elektrisch potentieel. Grote projecten zijn bijna gereed: Lago de Atitlan, Rio Chixoy (300 MW), Rio Aguacapa (90 MW).
Mijnbouw. Guatemala heeft grote reserves aan bodemschatten die met hulp van Canada geëxploreerd worden. Men treft aan: nikkel (Izalbal), koper en uraan (Huehuetenango), zwavel (ixpaco Meer), kwik (Quezaltenango), goud, lood, zilver, ijzer, zink en mangaan.
In 1972 werd in Guatemala voor het eerst aardolie gevonden (bij Tortugas en Rubelsanto). Afvoer van de gevonden olie door een pijpleiding naar een haven aan de Caribische Zee is gepland. Twee raffinaderijen, in Porto Barrios (Caribische Zee) en in Escuintla (Grote Oceaan) hebben een gezamenlijke raffinagecapaciteit van 1,3 Mt per jaar.
Industrie. De industrie bestaat m.n. uit de produktie van verbruiksgoederen; verder zijn er petrochemische bedrijven, banden-, cementen staalfabrieken. Huisnijverheid is relatief belangrijk (aardewerk, textiel, hout).
Handel. De invoer (gronden brandstoffen, voedingsmiddelen en kapitaalgoederen) is na 1975 gestegen door de schade aan eigen gewassen vanwege de wervelstorm Fifi, vulkanische uitbarstingen en aardbevingsrampen. De voornaamste handelspartners zijn de VS, de Centraalamerikaanse gemeenschappelijke markt, Japan en de BRD. De uitvoer bestaat voor 60 % uit agrarische produkten: koffie, suiker, katoen, bananen, vlees. Verder worden m.n. banden, hout, etherische oliën en mineralen geëxporteerd.
In dit land is de kleinhandel, meestal familiebedrijven, op markten en straten van belang.
Verkeer. De wegverbinding tussen de steden op de hoogvlakte is een deel van de Pan American Highway van Mexico naar El Salvador. De ‘Carretera Pacifica’ is de tweede grote oost—westverbinding. Puerto Barrios heeft de grootste haven (m.n. export), San José is veel kleiner. Santo Tomés (Caribische Zee) is een vrijhaven. Spoorlijnen verbinden beide oceanen en de grenzen van Mexico en El Salvador.
La Aurora Airport is geschikt voor straalvliegtuigen. Er zijn vele landingsbanen en kleine vliegvelden over het gehele land verspreid. Empresa Guatemalteca de Aviación (AVIATECA) is een semi-overheidsbedrijf.
Toerisme. Archeologische vondsten maken Guatemala beroemd: Tikal, het ceremoniële centrum van de Maya’s, is reeds gedeeltelijk uitgegraven.
STAATSINRICHTING Bestuur. De republiek is verdeeld in 22 departementen met aan het hoofd een gouverneur. De president wordt bij algemene verkiezingen gekozen voor een termijn van vier jaar; hij wordt bijgestaan door een vice-president, een ministerraad en een staatsraad van 14 leden. De wetgevende macht berust bij het Nationale Congres, een kamer met gedeputeerden, van wie het aantal afhankelijk is van de bevolkingsaantallen in de kiesdistricten (1977: 61). De rechterlijke macht wordt in hoogste instantie uitgeoefend door het Hooggerechtshof met daaronder hoven van beroep en federale rechtbanken.
Munt. De quetzal is verdeeld in 100 centavos. De wisselkoers van de quetzal (Q) is: 1 Q = f2,46 = BF35,14.
Onderwijs. Van de bevolking is 35-55 % analfabeet. Door gebrek aan scholen en leerkrachten, m.n. in rurale gebieden, ontvangt de helft van de leerplichtigen gedeeltelijk of geen onderwijs. Het gratis onderwijs is verplicht van 7-14 jaar. Voor het onderwijs vormen de Indianen, door hun aparte positie en eigen taal, een extra probleem. Er zijn vijf universiteiten, met totaal 18000 studenten.
Defensie. Er is verplichte militaire dienst (geen algemene dienstplicht) tussen 18 en 50 jaar (van 18— 30 jaar in de speciale reserves). De eerste oefentijd duurt twee jaar. Dienstplichtigen kunnen worden opgeroepen voor speciale arbeid aan wegen, in de landbouw en voor de herbebossing. Legersterkte: 10000 man. De Nationale Politie heeft een sterkte van 2000—3000 man.
De marine (400 man), opgericht in 1959, bestaat m.n. uit patrouilleen landingsvaartuigen. De luchtmacht (1000 man) beschikt over 50 vliegtuigen.
LITT. V.Kelsey en L.de Jongh Osborne, Four keys to Guatemala (1967); R.Sapia Martino, Guatemala, Mayaland of eternal spring (1973).
LETTERKUNDE, ➝Midden-Amerika, LETTERKUNDE GESCHIEDENIS Guatemala, dat oorspronkelijk bewoond werd door de Maya’s, werd in 1524 door Pedro de Alvarado onderworpen en was een Spaanse kolonie tot 1821. Het was daarna gedurende korte tijd onderworpen aan Mexico, maakte tot 1839 deel uit van de Centraalamerikaanse Federatie en werd daarna zelfstandig. De 19e-eeuwse geschiedenis bestaat uit een lange reeks revoluties, waarin drie figuren een centrale rol speelden: R.Carrera (1839 — 65), J.R. Bardos (1871-85) en Cabrera (1898-1920). Op het conservatieve bewind van Carrera volgde eerst een klerikale regering en vervolgens, onder Bardos, een liberale, die een volledige scheiding tussen kerk en staat bracht. Cabrera kreeg Noordamerikaanse steun.
In 1931 werd de conservatief Jorge Ubíco tot president gekozen; hij trad dictatoriaal op en werd in 1944 via een staatsgreep afgezet. Een combinatie van linkse partijen regelde de verkiezingen van J.
Bermejo tot president. Zowel Bermejo als zijn opvolger J.Arbenz Guzman (1951-54) trachtten een hervormingspolitiek te voeren, m.n. om het lot van de Indiaanse boerenbevolking te verbeteren. De sociale wetgeving werd uitgebreid, vanaf 1952 werd ca. 30 % van het grootgrondbezit onteigend en onder de boeren verdeeld en de spoorwegen werden door de staat overgenomen. Deze politiek, die de belangen van de VS in Guatemala bedreigde, en de invloed van de communistische partij van Guatemala deed toenemen, leidde tot een conflict met de VS. De VS steunden een opstand vanuit Honduras, geleid door kolonel Castillo Armas. Arbenz werd afgezet en na een korte periode van militair bewind opgevolgd door C.
Armas. Deze begon een deel van de hervormingen terug te draaien en voerde rigoureuze zuiveringen door onder intellectuelen, boerenen arbeidersleiders. Dit lokte een linkse guerrilla uit, die werd beantwoord met terreur van de regering. Armas werd in 1957 vermoord en opgevolgd door een zwakke president, die op zijn beurt in 1963 werd af gezet.
Een junta onder de vm. minister van Defensie, E. Peralta Azurdía regeerde tot 1966. Peralta ontbond het parlement en regeerde bij decreet. Hij intensiveerde de aanspraken van Guatemala op Brits Honduras, waardoor een gespannen verhouding met Groot-Brittannië ontstond. Bij de verkiezingen in 1966 haalde geen van de kandidaten de vereiste meerderheid, waarop het parlement de gematigde J.C.Mendez Montenegro aanwees als president. Ook hij slaagde er niet in de binnenlandse vrede te herstellen.
De extreme armoede van de meerderheid van de bevolking en de volledige afhankelijkheid van buitenlandse investeerders bevorderden de samenwerking van de linkse guerrillabewegingen, die tot steeds gewelddadiger acties overgingen. Rechtse contraterreur werd hier tegenovergesteld, openlijk gesteund door minister van Defensie C. Arana Osorio. Speculerend op de angst van grootgrondbezitters en sectoren van de middenklasse voor links extremisme, wist hij zoveel stemmen te verwerven, dat het parlement hem in 1970 tot president kon kiezen. Onder zijn bewind werden de guerrillas systematisch, maar zonder veel succes, bestreden, terwijl geen enkele sociale hervorming tot stand kwam. Rechtse leiders brachten in 1974 generaal Kjell Laugerud aan het bewind.
Hij verbond zich met de christen-democraten en trachtte een aantal gematigde hervormingen door te voeren. Rechtse partijen vormden daarop een politiek front (1975) en slaagden erin deze hervormingen te blokkeren.
Een belangrijk deel van de aardolieopbrengsten komt niet aan het land ten goede, maar verdwijnt via de oliemaatschappijen naar het buitenland. Een zware aardbeving in febr. 1976 trof vooral de boeren en verzwakte de economische positie van het land nog verder. Er zijn nog steeds guerrilla-acties; per jaar verdwijnen enkele honderden mensen of worden vermoord door toedoen van de politie en gewapende rechtse brigades.
LITT. T.B.Villanueva, The case of the United Fruit Company in Central America (1969); M.Niedergang, Midden-Amerika (1970); T.Melville en M. Melville, Guatemala, another Vietnam? (1971).