in het noordoosten van het land, 2500 km2, 536000inw., 28 %n.h.,15%geref., 7 % r.k., 12 % overige, 38 % g. kerkg. De prov. wordt begrensd door de BRD, de Noordzee, Friesland en Drenthe.
Naast het vasteland behoren de eilanden Rottumeroog, Rottumerplaat en enkele zandplaten tot de prov. Groningen. Hoofdstad: 2Groningen.FYSISCHE GESTELDHEID. Geologie. De zandgronden (plaatselijk keizanden keileemgronden) in Westerwolde en het zuidelijk Westerkwartier zijn van pleistocene ouderdom. In het Holoceen zijn de laaggelegen zandgronden opgevuld met veen, en in het noorden is daarna bij het stijgen van de zeespiegel klei afgezet. Het vm. hoogveengebied in het zuidoosten vormde met het Drentse veen één complex, terwijl het hoogveen in Westerwolde verbonden was met het Duitse BourtangerMoor. Na afgraving van het hoogveen is de zgn. dalgrond ontstaan.
Van de kleigronden in het noorden zijn de nieuwe bedijkingen aan de kust het hoogst gelegen, terwijl de knikklei en de overgangsgronden op veen het laagst zijn. In dit overgangsgebied liggen het Schild Meer, Foxholster Meer, Zuidlaarder Meer, Paterswoldse Meer en het Leekster Meer.
Afwatering. De laagste delen van de provincie liggen sedert eeuwen in het midden (overgangsgebied van klei naar veen), waardoor de afwatering die aanvankelijk via riviertjes noordwaarts naar zee plaatsvond, later in omgekeerde richting door het lage midden verliep. Op het Reitdiep lozen de waterschappen Hunsingo, Westerkwartier, Reitdiep en delen van Noord-Drenthe. In 1920 is in de benedenloop van het Reitdiep het gemaal De Waterwolf in werking gesteld. Behalve de wadpolders lozen de andere waterschappen via het Eemskanaal of de Westerwoldse Aa op de Eems. De ontwatering van o.a.
Westerwolde zal worden verbeterd door de aanleg van een nieuw afwateringskanaal. Kleine waterschappen worden samengevoegd tot grotere eenheden, waarmee een verbetering van de ontwatering wordt beoogd.
BEVOLKING. Op het platteland worden Saksische dialecten gesproken. In het Westerkwartier is duidelijk Friese invloed te bespeuren; in mindere mate is dit ook het geval in Hunsingo en Fivelingo. Hier heerste tot de vroege middeleeuwen de Friese cultuur. Meer gemengd is de bevolking in de veenkoloniën door vestiging, reeds sinds de ontginning in de 17e eeuw begonnen, van Friezen, Drenten, Utrechters en Noordduitsers. Het Gronings-Saksisch dialect verschilt vrij veel van de zuidelijker Saksische dialecten en vertoont overeenkomst met het Nederduits.
Het inwonertal van de prov. Groningen is sinds 1900 met bijna 60 % toegenomen. Toch is de groei achtergebleven bij het landelijke gemiddelde. Wegens een tekort aan werkgelegenheid hebben vele Groningers hun prov. moeten verlaten. Dank zij de regionale industrialisatiepolitiek van de regering is deze uittocht van mensen de laatste jaren tot stilstand gekomen; vestiging en vertrek houden elkaar nu ongeveer in evenwicht.
De spreiding van de bevolking over de provincie is niet gelijkmatig. Ca. 30 % van de bevolking is in de agglomeratie Groningen woonachtig. De andere belangrijke bevolkingsconcentraties liggen in het oosten van de prov. (Hoogezand, Veendam, Stadskanaal, Winschoten en Appingedam/Delfzijl). De overige overwegend landelijke gebieden zijn veel dunner bewoond; de bevolkingsdichtheid in de zandgebieden is groter dan in de kleigebieden.
De nederzettingsvormen op het platteland vertonen een grote diversiteit. In het kleigebied is de bevolking overwegend geconcentreerd in terpdorpen (wierden). Alleen de boerderijen staan verspreid in het open landschap; het land heeft een onregelmatige blokverkaveling. In de Veenkoloniën zijn de huizen en boerderijen gebouwd langs de kanalen (lintbebouwing of streekdorp), destijds gegraven voor de turfwinning. Deze dorpsvorm komt ook voor in het Westerkwartier, Duurswold en het Oldambt, eveneens als gevolg van de ontginningswijze in het verleden. Vanaf hogere ruggen werden de lager gelegen venen ontgonnen (Westerkwartier en Duurswold) of het op de zee gewonnen land (Oldambt) in gebruik genomen.
Westerwolde en het Gorecht hebben gedeeltelijk een essenlandschap. Godsdienst. De gereformeerden zijn het sterkst vertegenwoordigd in het noorden en westen van de prov.; de onkerkelijken vooral in de stad Groningen en het oosten. Een rooms-katholieke enclave vormt de gemeente Kloosterburen (50 %). ECONOMIE. De beroepsbevolking in Groningen was in 1972 verdeeld in: landbouw en visserij 8 %, nijverheid 24 % en dienstensector 50 %.
Sedert 1960 vond er een afneming van het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw plaats met 15000 en een toeneming in de nijverheid en de dienstensector met resp. 9000 en 13000. Hoewel de prov. Groningen niet meer een agrarisch gewest is wat de werkgelegenheid betreft, heeft deze bedrijfstak nog wel een belangrijke functie. Toch is de structuur van de werkgelegenheid nog niet gunstig te noemen; bij een teruggang van de conjunctuur treedt evenals in de andere noordelijke prov. direct weer een te hoge werkloosheid op.'
Landbouw. In 1974 was 61 % van het oppervlak cultuurgrond in gebruik als bouwland, 37 % als grasland en 2 % als tuinbouwgrond. Akkerbouw komt in Groningen ook voor op gronden, waar elders in Nederland gras ligt. Het grote percentage bouwland dateert van het midden van de 19e eeuw, toen veel grasland is gescheurd. De landbouwbedrijven zijn overwegend van het middelgrote bedrijfstype (in 1974 gemiddeld 26 ha). Alleen op het Hoogeland (37 ha) en het Oldambt (31 ha) komen grote bedrijven voor met kapitale boerderijen.
In het zuidelijke Westerkwartier en het Gorecht overheerst het kleine zandbedrijf. De graslandgebieden zijn de Centrale Weidestreek rond de stad Groningen, een gebied rond Appingedam/Delfzijl en het zuider Westerkwartier. De produkten van de akkerbouw op het Hoogeland zijn granen, aardappelen, handelsgewassen, suikerbieten en de laatste tijd ook grove tuinbouw; in het Oldambt zijn de granen naar verhouding belangrijker. In het veenkoloniale bouwplan overheersen granen en fabrieksaardappelen. Het centrum van de tuinbouw is Hoogezand (glas), daarnaast komen concentraties van geringere betekenis voor op het Hoogeland. Industrie.
In het verleden waren de meeste industriële bedrijven van bescheiden omvang en gebaseerd op de verwerking van de landbouwprodukten (zuivel-, suiker-, aardappelenen strokartonfabrieken), op gewonnen grondstoffen (steenfabrieken), op de voedingsen genotmiddelensector, en confectieen tricotagesector. Daarnaast moet de scheepsbouw aan het Winschoterdiep worden genoemd, gegroeid uit de regionale vraag naar turfschepen. Een deel van deze ‘oude’ industrieën moet als zwak worden bestempeld (strokarton en bakstenen), andere ontwikkelden zich daarentegen gunstig. Zo groeit de aardappelmeelindustrie uit tot een florerende chemische nijverheid (aardappelmeelderivaten). Daarnaast is onder invloed van de stimuleringspolitiek van de rijksoverheid het industriële patroon van de prov. gevarieerder geworden. Van belang zijn de Philipsvestigingen (Groningen, Stadskanaal en Winschoten), Scandinavische vestigingen (m.n. in Hoogezand), het AKzo-complex en een aluminiumsmelterij in Delfzijl.
De beide laatste vestigingen zijn gebaseerd op de aanwezigheid van bodemschatten in de prov. (zout, gas, -^‘‘Groningen). Met uitzondering van de kapitaalintensieve bedrijven in Delfzijl kan de industrie in Groningen nog worden bestempeld als arbeidsintensief. De industrie is m.n. geconcentreerd in de agglomeratie Groningen, de Veenkoloniën en, in toenemende mate, in Appingedam-Delfzijl. Voor de toekomst is een belangrijke zeehavenindustrie-ontwikkeling te verwachten aan de Eemsmond (Eemshaven). De werkgelegenheid in de nijverheid neemt weinig toe. Het belangrijkste dienstencentrum is de stad Groningen, en dit betreft zowel de grootals kleinhandel, het onderwijs, de medische zorg als het culturele leven.
Deze positie bezit de stad Groningen al eeuwen, omdat alle verbindingen naar de stad leiden. Centra met een regionaal-verzorgende functie zijn Winschoten, Veendam, Appingedam, Stadskanaal en Uithuizen. Delfzijl is de belangrijkste zeehaven voor het noordoosten van Nederland. Toerisme. Op het gebied van de recreatie in de vrije natuur is de prov. Groningen betrekkelijk schaars bedeeld.
De watersport wordt beoefend op de meren, de Eems en de Waddenzee. Het jongste tot ontwikkeling gebrachte recreatiegebied is het Lauwers Meer. De bossen in Groningen komen vooral in Westerwolde voor. Verder zijn toeristisch van belang de vele wierden met hun oude kerken, de kapitale boerderijen op het Hoogeland en een aantal (gerestaureerde) borgen, als de Menkemaborg bij Uithuizen en de Fraeylemaborg bij Slochteren. Voor de dagrecreatie is de aanleg van vele nieuwe projecten noodzakelijk. Een van de daarvan reeds gerealiseerde is de uitbreiding van het Paterswoldse Meer met strandbaden.
LITT. K.ter Laan, Groninger volksleven (2 dln. 1959—61); J.S.Niehoff, De Groningers (1967); R. Steensma, Langs de oude Groninger kerken (1970); J.A.Niemeyer, Groningen (1973). GESCHIEDENIS. Prehistorie. De prehistorische overblijfselen in Groningen dateren uit het Neolithicum (hunebedden en Trechterbekercultuur). Het kleigebied was toen nog een onbewoonbaar moerasland.
Uit de bronstijd is een palissadegraf gevonden bij Wessinghuizen in het zuidoosten van de provincie. Ook het urnenveld bij dit plaatsje is belangrijk door de vorm der gevonden urnen. De kleigronden waren reeds vroeg door de Friezen bewoond. De Romeinen verkregen door een verbond de controle over zee en kust en dreven er, blijkens de vondsten, een belangrijke handel. Bekend is de terpencultuur van de Friezen.
Middeleeuwen. Na 400 kregen de Saksen in het oosten van Nederland de overhand en drongen noordwaarts tussen de Friezen, vooral in Groningen. Deze gemengde bevolking werd tot het christendom bekeerd door de geloofsprediker Ludger en aan het Frankische gezag onderworpen door Karel de Grote. Tijdens de Karolingen lagen in het gebied van het tegenwoordige Groningen tussen Eems en Lauwers de gouwen Hugmerthi (Humsterland), Hunusga (Hunsingo) en Fivelga (Fivelgo). Kerkelijk behoorde het gebied voor het grootste deel tot het bisdom Munster en voor een klein deel (Westerwolde) tot het bisdom Osnabrück. In de He eeuw bezat de bisschop van Utrecht grafelijke rechten in het westelijke deel, waar dan reeds genoemd wordt de villa Gruoninga.
Het gezag berustte bij de edelen, die als ➝redgers het hun onderhorige gebied bestuurden. De lokale handel ontwikkelde zich reeds vrij vroeg. Begin 12e eeuw had de bisschop geen gezag meer in de gouwen tussen Lauwers en Eems. In de 13e eeuw stichtten de cisterciënzer en premonstratenzer monniken hier tal van kloosters. Vooral het klooster ➝Aduard was zeer machtig. In de 16e eeuw bezaten de kloosters ca. 14 % en de kerk in haar geheel 25 % van alle cultuurgrond. Ook de Ommelander jonkers waren grootgrondbezitters.
In de 15e eeuw had het gehele gewest zwaar te lijden van inwendige twisten en van overstromingen, waardoor de Dollard ontstond. De stad Groningen begon zich in die tijd uit te breiden en vormde zich tot een stadstaat, die zijn macht over Friesland wilde uitbreiden.
Nieuwe geschiedenis. In 1536 gingen Westerwolde en Stad en Land over aan keizer Karel v, die de bestaande toestanden betreffende stapel en nering niet wijzigde, zodat de Ommelanden in economisch opzicht onderhorig bleven aan de stad Groningen. De Ommelanden hielden eigen landdagen. De Ommelanden bestonden uit drie kwartieren: Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier. Dit laatste was een samenvoeging van Humsterland, Vredewold, Langewold en Middacht. De stad en de Ommelanden namen elk een rechtskundig adviseur, de syndicus, resp. in 1548 en 1549.
Hij is te vergelijken met de raadpensionaris in de andere provincies. Bij de nieuwe kerkelijke indeling van 1559 werd Groningen een bisdom onder het aartsbisdom Utrecht. In 1561 sloten de Ommelanden zich aaneen tegen de stad in verband met geschillen over het stapelrecht, dat inhield, dat de landbouwers van de Ommelanden hun oogst slechts in de stad Groningen mochten verkopen. De Spaanse landvoogd Alva beslechtte dit conflict in 1571 ten gunste van de stad, die dan ook trouw bleef aan koning Filips II, terwijl de Ommelanden de zijde van de opstand kozen. Toen later ook Groningen overgegaan was naar de zijde van de opstand (1576), begon de twist opnieuw. In 1580 ging de stad door Rennenberg weer over naar de Spaanse zijde, terwijl de Ommelanden Staats bleven en daardoor geheel los van de stad waren. Na de ➝ Reductie van Groningen in 1594 zouden de stad en de Ommelanden voortaan één lid van de Unie zijn.
Tussen 1595 en 1600 braken nieuwe twisten uit, waarbij de stad zelfs neiging toonde weer naar Spaanse zijde over te gaan. Willem Lodewijk van Nassau legde daarom in 1600 garnizoen in de stad, de burgerij werd ontwapend, terwijl er een kasteel werd gebouwd. Het bestuur werd geheel vernieuwd en het belastingstelsel naar voorbeeld van Holland hervormd. Pas na deze krachtige maatregelen heeft het gewest zich voorgoed in de nieuwe stand van zaken geschikt. Toch waren de geschillen tussen stad en Ommelanden in de 17e eeuw, m.n. na 1655 bijzonder hevig, daar de Ommelanden toen steun gekregen hadden van de Groninger gilden, die ontevreden waren over het stadsbestuur, terwijl er bovendien twisten waren tussen de Ommelander jonkers onderling. Alle regeringszaken stonden stil en Johan de Witt moest namens de Staten-Generaal ingrijpen om het bestuur te regelen. In 1718 koos men in Stad en Lande Willem iv tot stadhouder, omdat de twisten tussen beide zonder stadhouder niet te beslechten waren.
Van betekenis waren ook de woelingen in 1747 en 1748 tegen de regenten en de jonkers, die uitliepen op een versterking van het gezag van de stadhouder. In de 18e eeuw begonnen de grote verveningen in het Gorecht, en werd de inpoldering van delen van de Dollard, die in de 17e eeuw was begonnen, voortgezet. Groningen was in het algemeen sterk patriottisch. Bij de inlijving van 1810 vormde Groningen met Drenthe en delen van Oost-Friesland het Dép. de l’Ems Occidental (dep. van de Wester Eems). In 1814 kreeg de provincie haar tegenwoordige omvang. In de 19e eeuw namen industrie en veenontginning een hoge vlucht.
LITT. W.J.Formsma, De wording der Staten van Stad en Lande tot 1536 (1930); P.J.van Winter, Hoe heeft de prov. Groningen haar grenzen gekregen? (1946); K.ter Laan, Groninger Encyclopedie (1954-55); K.ter Laan, Gesch. van Groningen (1958); B.W.Siemens, Dijkrechten en zijlvesten in de prov. Groningen (1975); Groningse Volksalmanak, Jaarb. voor gesch. Taal- en oudheidkunde der prov. Groningen.