Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Grondwaterwet Waterleidingbedrijven

betekenis & definitie

Ned. wet van 21.7.1954, Stb. 383 op de doelmatige en verantwoorde wateronttrekking aan de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Voor het oprichten, wijzigen en in werking hebben van een waterleidingbedrijf is een door de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne af te geven vergunning vereist.

De minister wordt hierover door een commissie van deskundigen geadviseerd. Voorts zijn daarbij ingeschakeld de betreffende provincie (Gedeputeerde Staten) en gemeente (College van Burgemeester en Wethouders), alsmede de besturen van de waterschappen. De wet verplicht rechthebbenden op onroerend goed te gedogen dat grondwater door een waterleidingbedrijf wordt onttrokken. Zij hebben recht op schadevergoeding. Deze behoeft niet te bestaan uit een geldsom of uit een geldsom ineens. Naar raming wordt het drinkwater voor 70 % uit grondwater bereid.In België heeft de Besluitwet van 18.12.1946 aan de koning de macht verleend om de voorwaarden te bepalen waarvan het bewilligen van een machtiging tot het aanleggen van een nieuwe grondwatervang en de daarmee gelijk te stellen installaties afhankelijk zal worden gesteld. Onder grondwatervang dient te worden verstaan: alle putten, opvangplaatsen, afvoerbuizen en alle werken en installaties die als voorwerp of doel hebben een opvangen van grondwater te bewerkstelligen met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uitvloeiingspunt. Deze Besluitwet werd verder door verscheidene besluiten uitgewerkt. Bij KB van 16.2.1965 werd een Koninklijk Commissariaat voor het Waterbeleid opgericht, dat belast is met de coördinering van de studies betreffende de waterproblemen, ten einde aan de regering de nodige maatregelen te kunnen voorstellen met het oog op de mobilisatie van voldoende watervoorraden om in de stijgende behoeften te voorzien, onder zo voordelig mogelijke voorwaarden zonder de eerbied voor het natuurschoon uit het oog te verliezen. Verder werden door het KB van 10.5.1967 provinciale coördinatiecommissies voor de waterproblemen opgericht. Naderhand werd de bescherming van het grondwater nog verruimd en door strafbepalingen verscherpt bij de wet van 26.3.1971 (Stb. 1.5.1971).

Met het oog op de rationele exploitatie van de grondwaterreserves, de rechtvaardige verdeling ervan onder de gebruikers en de bescherming van de bovengrondse goederen, geeft de wet van 9.7.1976 (Stb. 28.8.1976) aan de koning de macht om de exploitatie van de vóór 15.7.1947 aangelegde grondwaterwinningen te reglementeren (voorzover zij niet met nieuwe grondwaterwinningen zijn gelijkgesteld op grond van KB’s genomen in uitvoering van de besluitwet van 18.12.1946). De inbreuken op de uitvoering van deze wet genomen besluiten worden bestraft met een geldboete van BF500 tot 2500 x 40. De reglementering werd naderhand bepaald door de KB’s van 1.10. en 25.11.1976. De wet van 10.1.1977 (Stb. 8.2.1977) regelt voortaan ook de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater.

< >