m. (-en), (ook: Groenlandse haai), haaisoort uit de noordelijke Atlantische Oceaan en de arctische zeeën, die nabij Groenland commercieel wordt bevist.
(e) De groenlandhaai, Somniosus microcephalus, behoort tot de familie →ijshaaien. Deze logge haaiesoort heeft, in tegenstelling tot de verwante →doornhaai, geen stekels voor de rugvinnen. De tanden op de onderkaak zijn buitenof achterwaarts gericht, zodat de series mesvormige zijkanten de bovenkanten vormen. De kleur varieert van egaal bruin of blauwgrijs tot zwart. Lengte tot ruim 6 m. Het zijn roofvissen met een voorkeur voor vis (kabeljauwachtigen, platvissen), maar zij eten ook zeehonden en kleine walvisachtigen.
Gewoonlijk arctisch, op 200–600 m diepte nabij de bodem, soms trekkend, waarbij Ned. (ca. 5 meldingen) en zelfs Franse kusten bereikt worden. De huid levert een stevig leder op, dat o.a. voor boekbanden wordt gebruikt. Het verse vlees is giftig en werkt narcotisch; de lever is belangrijk voor de winning van vitamine A.