Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

griffie

betekenis & definitie

v. (-s), secretarie van rechterlijke en administratiefrechterlijke colleges, van de Kamers der Staten-Generaal, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Provinciale Staten resp. Raden.

(e) In Nederland en België staat aan het hoofd van een griffie de griffier. Bij de rechterlijke colleges wordt deze bijgestaan en zonodig vervangen door substituut-griffiers en waarnemend griffiers. De griffier is belast met de inrichting van de administratie, het beheer van het archief en de bewaring van de ter griffie neergelegde stukken en geldswaarden. De griffier woont de zittingen en vergaderingen van het college bij en maakt verslag daarvan. Van bepaalde verrichtingen maakt de griffier proces-verbaal op, zoals van een getuigenverhoor en een verschijning van partijen voor de rechter tot het geven van inlichtingen. Ter griffie worden de minuten, registers en stukken van het college bewaard alsmede de gelden, geldswaardige papieren, stukken en andere zaken die ter griffie zijn gedeponeerd.

Ter griffie worden ook de registers bijgehouden, waarin volgens de wet bepaalde inschrijvingen moeten geschieden, zoals bij de Ned. arr. rechtbanken het huwelijksgoederenregister, registers tot inschrijving van verzoeken tot verdeling van de opbrengst ener executie van roerende of onroerende goederen, het registeren van faillissementen. Nieuwe rechtsgedingen worden door de griffier ingeschreven op de rol, een register van alle bij het rechterlijk college aanhangige civiele zaken. Verzoekschriften aan de rechter worden ter griffie ingediend. Bepaalde verklaringen moeten ter griffie worden afgelegd.

In België is de bevoegdheid van de gerechtelijke griffier door de wet van 30.4.1958 uitgebreid in dier voege dat deze griffier niet meer louter secretaris van de rechter, maar ook diens rechtstreekse medewerker is. Het statuut van de griffiers der Belg. rechterlijke macht werd grondig herzien door de wet van 20.12.1957, nu geregeld door de artt. 260-269 van het Ger. Wbk. Een verzwaring van zijn taak lag in de afschaffing van de pleitbezorgers.

< >