Ned. gemeente, hoofdstad van de prov. Zuid-Holland, zetel van de Ned. regering en de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, 66,76 km2, 482880 inw.; 28 % r.k., 24 % n.h., 7 % geref., 4 % overige en 37 % g. kerkg.
’s-Gravenhage is gelegen op en gedeeltelijk achter de Hollandse Duinstrook; het omvat tevens Loosduinen, Kijkduin en de baden vissersplaats Scheveningen. In het westen grenst het aan de Noordzee, in het noorden aan het waterwingebied in de Wassenaarse duinen en in het zuidwesten aan het Westland. In het oosten sluit de bebouwing van ’s-Gravenhage aan bij die van Rijswijk, Voorburg en Leidschendam. Te zamen met deze randgemeenten vormt ’s-Gravenhage een agglomeratie met 730000 inw. Door deze ingesloten ligging kon ’s-Gravenhage niet worden uitgebreid. De noodzakelijke woningbouw kan slechts op het gebied van een andere gemeente plaatsvinden.
Door de overheid is Zoetermeer als eerste voor dit doel aangewezen. bevolking. Begin 17e eeuw telde ’s-Gravenhage 17500 inw., hetgeen toenam tot 41500 in 1755. Pas na 1820 ging de groei verder (1875: 100000; 1939: 500000). Na een teruggang tijdens de Tweede Wereldoorlog volgde opnieuw expansie, maar na 1956 is er sprake van een toenemend vertrekoverschot. Dit verschijnsel is een gevolg van een daling van het aantal personen per woning, hetgeen zich ook in de andere grote steden heeft voorgedaan.
economie. De werkgelegenheid in ’s-Gravenhage bestaat voor 3 % uit arbeidsplaatsen in de landbouw en visserij, 26 % in de nijverheid en 71 % in de dienstensector. Kenmerkend voor ’s-Gravenhage is de grote werkgelegenheid in de ambtelijke en administratieve sector. Dit hangt niet alleen samen met de concentratie van het overheidsapparaat in ’s-Gravenhage (regeringscentrum, zetel Hoge Raad, PTT, Octrooiraad, Staatsdrukkerij, Rijksgebouwendienst enz.), maar ook met de omstandigheid, dat vele internationaal georiënteerde concerns hier hun kantoren hebben.
De industrie is van oorsprong verzorgend van aard, maar heeft zich in de 20e eeuw tot een stuwende bedrijfstak ontwikkeld met de voornaamste bedrijven in de metaalnijverheid (elektrische apparaten, metaalwaren), voedingsen genotmiddelenindustrie, grafische en kledingindustrie. Een bijzondere bestaansbron is nog het vreemdelingenverkeer, geconcentreerd in Scheveningen. Het aantal overnachtingen in hotels in ’s-Gravenhage bedraagt ca. 600000 per jaar, waarvan meer dan de helft buitenlanders (aantal hotels 56). Het kampeerterrein Ockenburg heeft 2200 staanplaatsen.
Voor Scheveningen is de visserij nog van betekenis. Er hebben zich belangrijke verschuivingen voorgedaan bij deze visserij. De haringlogger is verdwenen, de trawler heeft zijn plaats ingenomen. Ook is het belang van de haringvangst ten opzichte van die van de andere zeevis afgenomen. Vanuit Scheveningen vindt ook vervoer van groente en stukgoed naar Engeland plaats. In 1968 werd een aanvang gemaakt met het uitdiepen en vergroten van de buitenhaven, opdat het scheepvaartverkeer veiliger wordt. Het belang van Scheveningen als badplaats loopt sinds ca. 1950 terug door de verwaarlozing van het strand en het ontbreken van voldoende accomodatie, alsmede de afwezigheid van conceptie en impulsen tot modernisering.
Er zijn ca. 70 instellingen voor middelbaar en hogeralgemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, waaronder twee hogere technische scholen, een school voor middelbaar administratief en economisch onderwijs, vijftien pedagogische academies en de Hotelvakschool. Hogere opleidingsinstituten: Instituut voor Middelbare Akten in de Exacte Vakken, School voor Taalen Letterkunde, International Institute of Social Studies, Koninklijk Conservatorium, Academie voor Internationaal Recht, enkele sociale academies en de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten. cultuur. ’s-Gravenhage is een belangrijk cultureel centrum: Residentieorkest (sedert 1969 zetel in het Ned. Congresgebouw), Ned. Dans Theater, Koninklijk Instituut voor Ingenieurs, Pulchri Studio (schilderkunst), Haagse Kunstkring. Van de bibliotheken is de Koninklijke Bibliotheek de belangrijkste. Talrijke musea; Gemeente Museum (schilderen beeldhouwkunst, muziekinstrumenten, keramiek, historisch-topografische collectie; prentenkabinet); Mauritshuis (oude schilderkunst), Museum Bredius (o.a. oude Hollandse meesters), Rijksmuseum Mesdag (Haagse School), Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum (handschriften en curiosa), Ned.
Postmuseum, Internationaal Persmuseum, Padvindersmuseum, Ned. Costuummuseum, Koninklijk Kabinet van Munten en Penningen, Panorama Mesdag, Museum Gevangenpoort.
stadsbeeld. De oudste kern van ’s-Gravenhage wordt gevormd door het Binnenhof met ridderslot. Hieromheen ontstond een ruime bebouwing, waarvan het verloop in Buitenhof, Plaats, Lange Vijverberg, Kneuterdijk en Lange Voorhout nog is terug te vinden. Aan de westzijde hiervan ontwikkelde zich een bebouwing van minder royale opzet. Begin 17e eeuw werd een grachtengordel om de stad gelegd. De bebouwing vond deels op zeer ruime wijze plaats.
Na 1850 vond een snelle expansie van de bebouwde kom plaats, die vrijwel geheel zonder plan verliep (Schilders-, Zeeheldenen Archipelbuurt). In tegenstelling hiermee staat het royaal opgezette Willemspark (omgeving Plein 1813), het Van Stolkpark en de Scheveningse Bosjes met waterpartij, die alle uit dezelfde tijd dateren. In de 20e eeuw vonden de uitbreidingen alle plaats volgens plannen, gedeeltelijk van Berlage (villawijk Benoordenhout, Zuiderparkwijken, middenstandsbuurten, Bloemenbuurt en Vruchtenkwartier, tuindorp Vogelwijk). Daarbij is steeds veel aandacht besteed aan de aanleg resp. het behoud van groene ruimten; plantsoenen, sporten speelterreinen omvatten 1435 ha (29,7 m2 per inw.).
Van de historische gehouwen genieten de grafelijke zalen aan het Binnenhof (ca. 1900 gerestaureerd) de meeste bekendheid, met o.a. de Ridderzaal, Rolzaal, Lairessezaal en Trèveszaal, daterend uit de 13e eeuw. Het gebouwencomplex is in latere eeuwen verscheiden malen verbouwd en aangevuld en is thans geheel in gebruik als regeringsgebouwen, o.a. vergaderruimten Staten-Generaal en Raad van State. Oostelijk van het Binnenhof aan het Plein tal van regeringsgebouwen, oorspronkelijk woonhuizen van aanzienlijken, gebouwd in de 17e en 18e eeuw. Het Mauritshuis (gebouwd 1637-44 als paleis voor Johan Maurits van Nassau) is een vermaard museum voor 17e-eeuwse schilderkunst. Op de plaats van de woning der Borsseles verrees in de 18e eeuw het paleis der heren van Nassau-Odijck, dat van 1809-14 diende tot woning voor de prefect en in 1819 ingericht werd tot →Koninklijke Bibliotheek. In de nabijheid van de Kneuterdijk vindt men het vroegere woonhuis van Jan de Witt.
Op het Korte Voorhout staat het paleis van wijlen koningin Emma (18e-eeuws). Aan het Noordeinde het vm. koninklijk paleis (tijdelijk Institute for Social Studies; in herbouw als oude bestemming), oorspronkelijk een 16e-eeuws woonhuis, dat 1593 verbouwd werd tot verblijf van Louise de Coligny. Het is herhaaldelijk verbouwd, o.a. in de jaren 1814-21, toen het ingericht werd tot koninklijk paleis. In 1894 werd het gedeeltelijk door brand vernield. Van de verschillende hofjes, die men in het oude stadsdeel aantreft, moeten genoemd worden het HeiligeGeesthofje (1616) en het Hofje van Nieuwkoop (ca. 1660), die tot de fraaiste van Nederland behoren. De oude parochiekerk van ’s-Gravenhage was de Sint-Jacobskerk (gesticht 13e eeuw, eind 14e eeuw geheel verbouwd, gerestaureerd 16e eeuw; dient sedert 1574 voor de hervormden; het inwendige van de kerk is in de 19e eeuw gemoderniseerd).
In de nabijheid staat het oude stadhuis (het zuidelijke hoekgebouw dagtekent uit de 16e eeuw, de rest uit de 18e eeuw). Van historische betekenis is de Kloosterkerk (oorspronkelijk kapel van het dominicanenklooster uit de 14e eeuw), sinds 1574 voor de hervormde eredienst in gebruik. De Nieuwe Kerk aan het Spui (1656) was de eerste speciaal voor de protestantse eredienst ingerichte kerk in de stad. De beschreven binnenstad is m.n. zakenkwartier geworden. In het zuidelijke en westelijke deel van de oude stad vindt men nog vroegere patricische huizen. Aan de noordoostzijde van de oude stad, geheel aan het einde van het Haagse Bos, staat het Huis ten Bosch, gebouwd ca. 1650 ten behoeve van Amalia van Solms, later paleis van verschillende leden van het Oranjehuis, o.a. van koning Willem I en koningin Sophie.
Van de nieuwere gebouwen moet in de eerste plaats worden genoemd het Vredespaleis (1907—13), zetel van het Internationale Gerechtshof, het Permanente Hof van Arbitrage en de Academie voor Internationaal Recht, voorts het nieuwe stadhuis (1953), het Gemeentemuseum (1935; architect Berlage), het Provinciehuis (1964) en het Congresgebouw (1969; architect J.J.P.Oud). Daarnaast bezit ’s-Gravenhage ook nog diverse andere attractiepunten. Bekend zijn vooral Madurodam (jaarlijks meer dan 1 mln. bezoekers) en de Scheveningse Pier.
geschiedenis. ’s-Gravenhage ontstond doordat de Hollandse graaf Willem II in 1247 besloot een kasteel te bouwen in de nabijheid van het daar gelegen jachtslot die Haghe. Floris v liet ca. 1280 de Hooge Sale bouwen (de latere Ridderzaal). Om het kasteel vormde zich in de 14e eeuw een nederzetting; in 1370 wordt in een oorkonde het eerst het dorp van der Haghe vermeld, gelegen in het Haghe ambacht, dat eind 13e eeuw losgemaakt was van het grootambacht Monster. In de Bourgondische tijd (15e eeuw) werd het Hof van Holland gevestigd te ’s-Gravenhage, waar ook lakennijverheid opkwam. In de 16e eeuw werd de plaats geplunderd door Maarten van Rossum en door de Spaanse bezetters, die er zich tijdens het beleg van Leiden (1574) ophielden. In verband met het gevaar dat deze onversterkte plaats als vijandelijke operatiebasis opleverde, stelden de Staten van Holland sloping voor, maar Willem van Oranje wist dit te voorkomen.
In 1585 vestigde prins Maurits er zich; sedert 1588 zetelden er voorgoed de Staten-Generaal. Daar ’s-Gravenhage geen stadsrechten had, was het niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigd; het deed in 1581 een vergeefse poging beschreven te worden. In de 17e eeuw was de plaats niet alleen door het stadhouderlijke hof, maar ook als centrum van kunst en wetenschap zeer belangrijk. ’s-Gravenhage werd een luxueuze stad met een grote naam op het gebied van de boekhandel, uitgeverij en drukkerij . De plaats werd niet versterkt en had veel te lijden van de Franse tijd (1795-1813). Toen koning Lodewijk Napoleon zijn residentie naar Haarlem verplaatste, volgden de regeringsinstanties; honderden huizen vervielen, werden gesloopt of kwamen leeg te staan.
In 1811 werd ’s-Gravenhage door Napoleon tot stad verheven. Sinds 1813 was het weer residentie en regeringszetel. De 19e en 20e eeuw brachten een snelle ontwikkeling van de stad. De industrie wijzigde zich sterk (kunsten meubelindustrie, bierbrouwerij) en de woongelegenheid werd aanzienlijkuitgebreid. ’s-Gravenhage bleef de stad van ambtenaren en gepensioneerden en daardoor in de eerste plaats woonstad. In 1899 en 1907 werden hier de Eerste en Tweede Vredesconferentie gehouden, terwijl begonnen werd met de bouw van het Vredespaleis (1913 voltooid); sedert 1921 is de stad de zetel van het Permanente Hof van Internationale Justitie (sinds 1946 Internationale Gerechtshof). Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de stad veel te lijden gehad (slechting van grote stadsdelen door de Duitse bezetter, geallieerde bombardementen in mrt. 1945).
Sinds de troonsbestijging van koningin Juliana (1948) is ’s-Gravenhage geen residentie meer. . Litt. J.de Riemer, Beschrijving van ’s-Gravenhage (3 dln. 1730-39; herdr. 1973); H.E.van Gelder, ’s-Gravenhage in 7 eeuwen (1937); J.G.Pippel, In en om de Hofstad. Den Haag in de loop ter tijden (1941); J.J.Moerman en T.Klijnhout-Moerman, Door het oude dorp van Die Haghe (1948); L.Tasseron, .Twaalf eeuwen Binnenhof (1956); J.M.Galjaard enz., Parken en buitenplaatsen in en om Den Haag (1962); J.Schwencke, Wandelingen door Oud-Den Haag (1965); D.G.Hoek, Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw (1966); C.de Wit, Den Haag vroeger en nu (1968); maandblad ’s-Gravenhage (gem. uitg.); Jaarboek (sedert 1913).