Ned. geneeskundige, *30.7.1641 Schoonhoven, ♱17.8.1673 Delft. De Graaf was geneesheer te Delft.
Hij maakte bloedvaten zichtbaar door opspuiting met kwik en met stollende massa's. Bij zijn studie over de voortplanting van dieren vond De Graaf kleine blaasjes in de eierstok van zoogdieren, waarin hij het eitje, hoewel niet waargenomen, aanwezig achtte; deze blaasjes zijn naar hem →Graafse follikels genoemd. Pas in 1819 beschreef K.E.von Baer de eigenlijke eicel binnen de Graafse follikel. Werk: Desuccopancreatico (1663),Demulierum organis generationi inservientibus (1672). litt. G.A.Lindeboom, R.de Graaf, leven en werken (1973).