v./m. (-s), de reserve aan goud die de monetaire autoriteiten van een land aanhouden en die te zamen met de deviezenreserve van een land de totale internationale reserve uitmaakt, nodig als dekking voor internationale betalingsverplichtingen bij vaste wisselkoersen en/of overeenkomstig de dekkingsvoorschriften.
(e) Men meende en meent ten aanzien van de goudreserve vaak dat goud veiliger zou zijn dan deviezen, (die zouden kunnen devalueren) en aanvaardt daarom het missen van rente-inkomsten. Terwijl goud in 1950 nog bijna 70 % van de internationale liquiditeitsreserves uitmaakte, was dit in 1960 gedaald tot 63 %, in 1970 tot 40 % en in 1975 tot 18 %. Van de monetaire goudreserve was in 1950 ca. 67 % in handen van de VS, in 1960 47 %, in 1970 30 % en in 1975 27 %. →dekkingsvoorschrift.
