Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

goochelkunst

betekenis & definitie

v.,

1. bedrevenheid in het goochelen (e);
2. (-en), kunststuk van een goochelaar, goocheltoer.

(e) De goochelkunst, ook witte magie genoemd, was in de oudheid reeds bekend bij de Syriërs, Babyloniërs en Egyptenaren en zeer populair bij de Grieken en Romeinen. In het Oosten waren vooral de Chinezen en Japanners zeer bedreven in deze kunst. In de middeleeuwen werd de goochelkunst bestreden, omdat men dacht dat zij het werk van de duivel was. In de 17e eeuw heette zij ‘fysica’. In de 19e en 20e eeuw beleefde de goochelkunst een nieuwe bloeitijd, o.a. doordat de oude trucs verbeterd werden door de vindingen van de fysica, chemie en optiek. Wereldberoemde goochelaars waren: de Duitsers L.Döbler (*1801, ♱1860) en J.N.Hofzinser (*1806,♱1875), de Fransman J.E.R.Houdin (*1805, ♱1871), de Hongaar H.Houdini (*1874, ♱1926) en de Engelsen J.N.Maskelyne (*1839, ♱1917) en D.

Devant (*1868, ♱1941). Er zijn diverse soorten van goochelkunst: trucs met kaarten, munten, zakdoeken, sigaretten, vogels en konijnen; buikspreken; rekenen geheugenkunstjes; het zich bevrijden uit boeien en uit gesloten ruimtes; soms speelt ook hypnose of gedachtenlezen een rol.

In Nederland zijn bekende goochelaars o.m. Fred Kaps en Richard Ross. Goochelaars zijn verenigd in de Ned. Magische Unie (NMU), met het tijdschrift (sinds 1950) De Magiër; in België is de belangrijkste vereniging de Vlaamse Vereniging van Goochelaars te Antwerpen. litt. S.Rid, The art of jugling or legerdemain (1612; fotogr. herdr. 1975); H.Houdini, Paper magie (1922); W.Goldston, Great tricks revealed (1935); J.Maskelyne, White magie (1937); W.Waldmann. Grosse Zauberschule (1968); J.Zmeck, Das grosse Buch der Magie (1971); M.Michalski, Das neue Zauberbuch (4e.dr. 1971); Thoraldo, Trucs en toverijen van Thoraldo (1974).

< >