Ned. geleerde en letterkundige, *12.5.1748 Utrecht, ♱25.6.1810 Wernigerode. Van Goens werd op zijn 18e jaar hoogleraar geschiedenis, retoriek en Grieks te Utrecht, maar moest in 1776 wegens vrijzinnigheid ontslag nemen.
Hij schreef orangistische pamfletten en woonde vanaf 1786 meestal in het buitenland. In 1766 begon hij het Ned. publiek te attenderen op de nieuwe ontwikkelingen in de Europese litteratuur en droeg zo bij tot de vernieuwing van de Ned. litteratuur. Van Goens publiceerde in de Nieuwe Bijdragen tot Opbouw der Letterkunde. Uitgave: R. M.van Goens, een pleidooi uit 1765, door J.C. Brandt Corstius (1972).litt. J.Wille, De literator R.M.van Goens en zijn kring I (1937).