(maakte goed, heeft goedgemaakt), (overg.)
1. (onkosten of uitgaven) dekken, bestrijden: de kosten van die uitvoering worden niet door de ontvangsten goedgemaakt;
2. (bedreven kwaad) door andere daden ongedaan maken, doen vergeten: hij probeerde zijn onbeleefdheid weer goed te maken;
3. (van een gebrek of tekortkoming) vergoeden: haar lieftalligheid maakt veel goed.