[IJslands, priester], m. (mv.), IJslandse tempelbezitters, die in de vroege middeleeuwen tevens een bestuursen rechtspraakfunctie hadden.
(e) De functie ontstond toen in de 9e eeuw heidense Noorse boeren naar Ijsland migreerden en sommige aanzienlijken onder hen tempels stichtten. De tempels werden streekcentra waar recht gesproken en over bestuurlijke zaken vergaderd werd. De bewoners van zo’n gebied (godord) betaalden belasting (hoftollr, d.i. tempelgeld) aan de godi. Omdat de waardigheid van de godi privaatrechtelijk was (tempelbezit), kon zij verkocht worden, zodat de godischappen tenslotte in enkele geslachten geconcentreerd werden. Door met deze weinige machthebbers in relatie te treden, slaagde de Noorse koning er in 1261 in Ijsland onder zijn gezag te brengen.
litt. A.G.van Hamel, Ijsland oud en nieuw (1933).