[Gr., kennis], v., 1. inzicht, kennis; 2. (theologie) openbaring; m.n. de mystieke ervaringskennis der gnostici (e).
(e) Gnosis betekende een diepere ervaringskennis (mystieke intuïtie) van het goddelijk heil, waardoor men verlossing en vergoddelijking deelachtig werd. In deze betekenis treft men gnosis ook aan in het hindoeïsme en boeddhisme, m.n. in die vormen daarvan die grote nadruk leggen op het mystieke inzicht (➝jaïnisme) en de verlichting (➝Nagardjuna, ➝yoga, ➝zen). Ook in de geschiedenis van het christendom zijn er voorbeelden van gnosis, in mystieke kringen (b.v. ➝Eckehart, ➝Ruusbroec). In de moderne tijd kan men denken aan de ➝theosofie en de ➝antroposofie. Onder invloed van oosterse impulsen heeft de gnosis weer een kans gekregen in kringen van m.n. kunstenaars, geleerden en jongeren in het algemeen.
litt. R.Steiner, Die Geheimwissenschaft in Umriss (1910); J.Gonda, Inleiding tot het Indische denken (1948); E.Underhill, Mysticism (2e dr. 1955); R.Kranenburg, Zelfverwerkelijking (1974).