[Lat., kluwentje], m. (-ruli), 1. vaatkluwentje op diverse plaatsen in het lichaam (e); 2. bloemenkluwen.
(e) Meestal wordt met glomerulus de nierglomerulus bedoeld. De nierglomerulus is een microscopisch vaatkluwentje dat deel uitmaakt van de grondeenheid van de nier: het nefron. In een nier komen naar schatting 1,25 mln. nefronen voor. De wand van de vaatjes die een glomerulus vormen, is doorgankelijk voor allerlei stoffen uit het bloed. Niet gefiltreerd worden het merendeel van de eiwitten en de witte en rode bloedlichaampjes. De vloeistof die wordt uitgescheiden komt terecht in het omringende kapsel van Bowman (➝Bowman, kapsel van), dat het filtraat opvangt en afvoert naar de niertubulus, waaruit weer allerlei voor het lichaam belangrijke stoffen in de bloedbaan geresorbeerd worden (b.v. glucose, aminozuren, kalium-, natriumen chloorionen, water), waarna de rest in de urine het lichaam verlaat via de urinewegen.
Vooral hormonale factoren (afkomstig uit de achterkwab van de hypofyse; ➝-suikerziekte) spelen bij de regeling hiervan een belangrijke rol. De glomerulus is een belangrijk systeem voor de regeling van de samenstelling van het bloed. Per dag wordt gemiddeld 170 1 vloeistof door de glomeruli doorgelaten, terwijl de hoeveelheid urine dagelijks 1-21 bedraagt. De rest, 168 liter, wordt dus weer door de nierbuizen geresorbeerd in de bloedbaan.