(glipte, is geglipt),
1. op een glibberig oppervlak uitglijden: mijn voet glipte op de gladde vloer;
2. snel voortglijden; licht en vlug, maar stil of tersluik over, door, langs, in iets voortschieten: hij glipte vlug door de mensen heen;
3. ontglijden, ontschieten: hij liet het glas uit de handen -; het touw glipte hem door de vingers, hij hield het niet vast; het geld glipt hem door de vingers, ongemerkt geeft hij zijn geld uit; (oneig.) toen vatte hij de draad van het gesprek, die hij had laten weer op; de gelegenheid laten die ongebruikt laten voorbijgaan; iemand of iets laten toelaten dat hij ontvlucht, of: laten schieten, aan zijn lot overlaten.