o. (-s),
1. stukje glas: figuren leggen van gekleurde glaasjes;
2. glazen venstertje: door een — kan men naar binnen kijken;
3. klein drinkglas: een — voor medicijnen; m.n. een borrel: samen een — gaan drinken; hij is afschaffer van de kleine glaasjes, hij heeft liever een groot dan een klein glas, hij is een drinkebroer; hij heeft (wat) te diep in het gekeken, (ook) hij heeft een (te veel) op, hij is beschonken.