v./m. (-en),
1. wat gegeven wordt, geschenk: een milde —; giften en gaven; liefdegave, aalmoes, m.n. in aanvragen waarin een beroep wordt gedaan op de weldadigheid: een — ineens of een jaarlijkse
bijdrage; (recht) schenking (het schenken zowel als het geschonkene) (e): giften van hand tot hand (waarbij de overeenkomst wordt voltrokken door het overhandigen van de zaak) vereisen geen akte;
2. de hoeveelheid van een geneesmiddel die een zieke ineens wordt ingegeven, dosis: een kleine opium.
(e) In Nederland spelen giften een rol bij o.a. de ➝inkomstenbelasting. Men dient ze te onderscheiden in giften, die in het kader van de bedrijfsuitoefening gedaan worden (b.v. relatiegeschenken), en andere. Eerstgenoemde, waaraan geen beperkingen zijn gesteld wat betreft omvang en begiftigde, zijn aftrekbaar als bedrijfslast. De buiten de ondernemingssfeer liggende giften, die dienen te worden gedaan aan binnen het rijk (in Europa) gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, komen in mindering op het onzuiver inkomen en zijn gebonden aan minima en maxima. Zij moeten worden aangetoond met schriftelijke bescheiden. Zij omvatten ook de zgn. kerkelijke belastingen.
Ook de ➝vennootschapsbelasting kent giften, eveneens onderscheiden in die welke bedrijfsmatig worden gedaan en geheel aftrekbaar zijn, en de overige, die aan dezelfde eisen gebonden zijn, wat betreft de begiftigde, als bij de inkomstenbelasting. Zij zijn ook aan minima en maxima gebonden. In België is een en ander op analoge wijze geregeld.