bn. en bw. (-er, -st),
1. begerig, gretig, verlangend (vooral in samenst.): met gierige ogen;
nieuws-, leer-, wraakgierig; van schepen ter aanduiding van de richting waar het schip uit zichzelf heen wil gaan: loefgierig;
2. overdreven begerig naar geld en goed, inhalig, vrekkig.