Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gieren, (vogels)

betekenis & definitie

m. (mv.), groep roofvogels deels tot de familie Accipitridae (➝sperwerachtigen), de gieren van de Oude Wereld, deels tot de familie Cathartidae, de gieren van de Nieuwe Wereld, behorend. (e) Gieren zijn grote vogels met een lange, krachtige, meer hoge dan brede snavel, die voor meer dan de helft met een washuid bekleed is, aan de wortel recht is, zich aan de spits echter haakachtig ombuigt. De kop is óf met dun dons bedekt óf naakt; de vleugels zijn lang, breed en afgerond, bevestigd aan lange armbeenderen, waardoor zij zo lang zijn dat de dieren ze ook tijdens het lopen of in rust enigszins laten afhangen.

De staart is meestal kort en verschillend van vorm. De niet zo hoge, krachtige poten zijn grotendeels onbevederd; evenals de snavel zijn ook de klauwen van de gieren minder gekromd dan die van de arenden en bovendien stomp, dus weinig geschikt voor het aanvallen van levende dieren. De vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes. Hetzijn onvermoeibare vliegers.Gieren zijn krengof aasvogels die dode dieren op grote afstand opmerken. Zij zijn daarom in veel landen hoogst nuttige dieren, die grote hoeveelheden rottende stoffen opruimen. Sommige gieren, zoals de condor, benaderen door hun levenswijze meer de arenden, daar zij ook op levende dieren jacht maken, en vertonen door hun sterkere snavel en in andere opzichten ook meer overeenkomst met de arenden dan de overige gieren.

Gieren nestelen op rotsen of in bomen; het vrouwtje legt voor elk broedsel 1-2 eieren, die zij alleen uitbroedt; de jongen blijven verscheidene maanden geheel afhankelijk van de ouders. In alle warmere streken, met uitzondering van Australië, Zuidoosten Oost-Azië, komen gieren voor. In noordelijke streken ontbreken zij. In de verspreiding openbaart zich mede de invloed van de levenswijze, omdat juist de soorten die zich met levende dieren voeden de koudere streken bewonen, terwijl de overige gevonden worden in de warmere streken, waar de dode lichamen van dieren die hun tot voedsel strekken spoedig tot bederf overgaan.

In Europa broeden de aasgier (Neophron percnopterus), vale gier (Gyps fulvus), monniksgier (Aegypius monachus) en lammergier (Gypaëtus barbatus). Hiervan zijn de vale gier en monniksgier in Nederland en België waargenomen. Tot de Cathartidae behoren o.a. de condors. In de mythologie speelt de gier een grote rol. litt. L.Brown en D.Amadon, Eagles, hawks and falcons of the world (1968).

< >