Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gibson-paradox

betekenis & definitie

[➝de Engelse bankier A.H.Gibson], m., het verschijnsel dat bij toeneming van de geldhoeveelheid een prijsstijging over een langere periode gepaard gaat met een stijging van de rentevoet, in plaats van met een verwachte daling daarvan (dan wel een laag renteniveau).

(e) Dit economisch verschijnsel werd door J.M.Keynes (A treatise on money II, 1930, 2e dr. 1971) de gibson-paradox genoemd, naar aanleiding van een aantal artikelen van Gibson in de jaren twintig waarin deze schreef over een nauwe positieve correlatie tussen rentevoet en groothandelsprijzen in Groot-Brittannië over meer dan 100 jaar. Het verband werd ook voor andere landen geconstateerd, o.a. voor de VS (over de periode 1860-1965). Reeds eerder had W.Newmarch (*1820, ♱1882) erop gewezen dat een toevloed van goud uit het buitenland eerst een daling van de rente veroorzaakt, maar dat de daaropvolgende opbloei van de economie met een stijging van de rente gepaard gaat. Ook de theorie van I.Fisher betoogde dat de nominale rente de som is van de reële of natuurlijke rente en de verwachte inflatie. De belangstelling voor de gibson-paradox is sterk herleefd, ongetwijfeld onder invloed van de hoge en stijgende rentevoet en de accelererende inflatie in de meeste kapitalistische landen.

litt. W.Newmarch en T.Tooke, Hist. of prices (6 dln., 1838-57); I.Fisher, The purchasing power of money (1911); I.Fisher, The theory of interest (1930); K.Wicksell, Lectures II (1934); W.P.Yohe en A.S.Karnosky, Interest rates and price level, changes 1952—1969 (1969); M.M.G.Fase en M.van Nieuwkerk, Anticipated inflation and interest rates in an open economy (1974).

< >