(GO-TNO), een van de bijzondere organisaties van de Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (opgericht in 1932 als uitvoering van de Wet op het Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek van 1930). Zij heeft tot taak te bevorderen, dat het toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek op de doelmatigste wijze dienstbaar wordt gemaakt aan de volksgezondheid.
De go-TNO, opgericht in 1949 en gevestigd te ’s-Gravenhage, verricht zelf speurwerk in instituten of dit wordt gedaan door meer individueel of in kleine groepen werkende onderzoekers; zij subsidieert ook onderzoek door anderen ter hand genomen. Tot de go-instituten behoren het Radiobiologisch Instituut TNO, het Instituut voor Experimentele Gerontologie TNO en het Primatencentrum TNO (alle te Rijswijk-Zuid-Holland), het Instituut voor Milieuhygiëne en Gezondheidstechniek TNO (Delft) ➝gezondheidstechniek, het Medisch-Fysisch Instituut TNO (Utrecht), het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO (Leiden), het Gaubiusinstituut TNO (voor onderzoek van arteriosclerose en trombose; Leiden), de Commissie voor Arbeidsgeneeskundig Onderzoek (cargo) TNO, de Werkgroep voor Monden Tandziekten TNO, de Werkgroep Tuberculine-onderzoek TNO, en de Werkgroep TNO Epidemiologie van cara. In het kader van deze organisatie zijn eveneens werkzaam de Radiologische Dienst TNO (Arnhem) en het Centraal Proefdierenbedrijf TNO (Zeist). Het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de ministers van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, van Sociale Zaken, en van Onderwijs en Wetenschappen; uit vertegenwoordigers van het Preventiefonds, van universiteiten en hogescholen, van de Gezondheidsraad, van Maatschappijen tot Bevordering der Geneeskunst, der Pharmacie en der Tandheelkunde en van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs, en uit door de go-TNO zelf aanbevolen personen. Een gezondheidsorganisatie in deze vorm bestaat niet in België. Onderzoek op het gebied van de geneeskunde wordt er gesubsidieerd door het Fonds voor Wetenschappelijk Geneeskundig Onderzoek (FWGO) en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO).Genoemde fondsen hebben geen instellingen of laboratoria maar verdelen gelden aan onderzoekseenheden, voornamelijk verbonden aan de geneeskundige faculteiten.