v., het ondertoezichtstellen door de kinderrechter van een gezin waarin de ouders uit de ouderlijke macht ontzet dreigen te worden.
(e) Sinds 1922 kent de Ned. wet de mogelijkheid dat aan een minderjarig kind dat in moeilijkheden dreigt te raken hulp wordt geboden, doordat de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitspreekt (art. 254 vlg. BW en 77 WStr). De kinderrechter benoemt een gezinsvoogd die, door zoveel mogelijk persoonlijk contact met het kind en het gezin waartoe het behoort, het welzijn van het kind tracht te bevorderen. Kind en ouders dienen zich te gedragen naar de aanwijzingen van de gezinsvoogd. Oorspronkelijk was deze altijd een vrijwilliger, d.w.z. hij/zij verrichtte de gezinsvoogdijarbeid op basis van solidariteit met een medemens (kind) in nood, zonder betaling daarvoor te verkrijgen, en zonder daartoe een opleiding te hebben genoten. Thanskent men ook professionele gezinsvoogden, maatschappelijk werkers verbonden aan verenigingen voor gezinsvoogdij, die door de kinderrechter zijn belast met gezinsvoogdijen, ➝ondertoezichtstelling.
Volgens art. 34 van de Belg. Wet van 8.4.1965 betreffende de Jeugdbescherming kan de jeugdrechtbank de minderjarige toevertrouwen aan het Jeugdbeschermingscomité, dat verder belast wordt met het toezicht over en de zorg voor de gezondheid, de veiligheid en de zedelijkheid van deze minderjarige. ➝opvoedingsbijstand. litt. W.P.C.Knuttel en J.C.van Hasselt, Kinderrecht voor de maatschappelijk werker (1975); B.L.E.Clemens Schröner en P. Rijksen, Gezinsvoogdij, hulp of fiktie (1976).